Restaureren, dat voelt als een reis maken
De gele vernislaag deed zowat alle intenties van Ensor teniet: alle subtiele nuances in zijn kleuren, de vernisglans gaf storende reflecties. En tot slot verdween ook de levendige oppervlakte-structuur die zo eigen is aan het schilderij. Grondig onderzoek gevolgd door restauratie laten het werk opnieuw schitteren op de manier dat Ensor het had bedoeld.
Annelies Ríos-Casier dook voor haar masterthesis conservatie-restauratie bij de UAntwerpen in de verschillende lagen van Ensors iconische werk. Met hooggespecialiseerde beeldtechnieken, wel te verstaan. Lene Smedts ging aan de slag met de lagen vernis en verf. Samen beantwoorden ze alle vragen over Ensors keukengeheimen en de effecten van restaureren. Een gesprek in laagjes.
Eigenlijk werkt die vernislaag als een gele filter op het schilderij. Vergelijk het met een gele zonnebril. Die filter geeft alle kleuren diezelfde gele schijn. De oorspronkelijke kleuren komen niet meer tot hun recht.
Laag 1: vernis
Door het weghalen van een vergeelde vernislaag, ziet De oestereetster er een stuk levendiger uit. Waarom maakt een vergeelde vernis zo’n groot verschil?
Annelies: “Eigenlijk werkt die vernislaag als een gele filter op het schilderij. Vergelijk het met een gele zonnebril. Die filter geeft alle kleuren diezelfde gele schijn. De oorspronkelijke kleuren komen niet meer tot hun recht.”
Lene: “Bij dit werk ging het zelfs over meerdere vernislagen. Een schilderij ‘opfrissen’ betekende vroeger vaak gewoon een nieuwe vernislaag aanbrengen. Maar onder die laag zat nog een grijze filter van vuil. Door alle filters weg te halen, verandert de volledige kleurervaring.”
Is het dan verstandig om na restauratie opnieuw een vernislaag over het aan te brengen?
Lene: “Ja, vooral omdat onderzoek aantoont dat Ensor dat zelf ook deed. Restauratie staat in functie van het werk van de kunstenaar, we voeren zelf geen veranderingen door. Een vernislaag heeft als voordeel dat je na alle aanpassingen een homogene laag aanbrengt, die alle aspecten van het werk bindt. Die vernis heeft een beschermende rol, waardoor het minder snel beschadigd raakt.”
Elke vernislaag heeft zijn eigen glans. Hier kan je als restaurator op inspelen. Een natuurlijke vernislaag past bij De oestereetster. Met meer verzadigde kleueren als effect, meer contrast ook.
Bovendien werken restauratoren vandaag niet meer met heel dikke lagen. Het gaat om dunne laagjes waardoor vergeling minder snel zal opvallen. Wat ook meespeelt, is dat het werk in een museale context terecht komt: UV-stralen en andere schadelijke stralen blijven er maximaal buiten, waardoor vergeling trager optreedt.”
Vuil op een wattenstaafje toont het belang van het verwijderen van de vernislaag.
Laag 2: het verfoppervlak
Op welke manier verschilt De oestereetster van Ensors vorige werken, zoals Het burgersalon?
Annelies: “Ik zie De oestereetster als een experiment van de kunstenaar. De eerdere burgersalons zijn donkerder omdat Ensor zijn verf daar mengt met donkere aardetinten. Dat mengen, maakt het geheel wat vager, als bij een oude foto. Bij De oestereetster gebruikt hij pure verf, voor een lichter en intenser effect. Alles staat in contrast met elkaar. Tegelijk laat hij een heel groot stuk schetsmatig. Dat zie je minder op zijn andere schilderijen."
Lene: “Bij een kunstwerk is de beleving belangrijk, en bij een groot schilderij als De oestereetster is dat een echte ervaring. Ensor koos zijn kleuren doelbewust. Alle kleuren hebben hun functie. Ze dragen allemaal bij tot de totaalbeleving.”
Het kleurverschil tussen 'Het burgersalon' en 'De oestereetster' is enorm - Het burgersalon
De oestereetster
Hoe verklaar je dat kleurverschil?
Annelies: “Kunstenaars kenden de kwaliteit van traditionele pigmenten. Hoe ze verouderen, en of ze stabiel waren. In de tijd van Ensor komen er plots nieuwe pigment- en verfsoorten op de markt. Kunstenaars waren aanvankelijk nogal terughoudend om ze ook uit te proberen. Uit brieven blijkt dat dit ook Ensor bezighoudt, en dan vooral de stabiliteit van die nieuwe pigmenten. Ze waren goedkoper. En feller. Dat zorgde voor nieuwe mogelijkheden.
Op De oestereetster blijft Ensor grotendeels bij zijn traditionele pigmenten. Behalve voor geel. Eerder gebruikte hij bleke Napels geel of het bruinachtige okergeel (bruinachtig). Tegenover andere ongemengde kleuren zoals het felle vermiljoenrood zijn die gelen niet sterk genoeg. Dat is dus een goede reden om voor het nieuwe chroomgeel te kiezen.”
Experimenteert Ensor naast pigmentgebruik ook nog met andere andere zaken?
Lene: “Ensor kent en beheerst de manier waarop licht breekt op de verschillende verfstructuren van het schilderij. Hij speelt met gladde en ruwe oppervlakken. Met dekkende en transparante delen. Bij de andere burgersalons is het oppervlak dicht geschilderd. Door het werk te restaureren, zie je opnieuw hoe doelbewust Ensor zijn verf opbouwt. De oestereetster is een heel interessant werk om te bestuderen, omdat je al die verschillende partijen hebt.
Als restaurator ben je ook tactiel bezig, Je zit bovenop de fysieke materie, die de kunstenaar bewerkte met vingers, paletmessen, dikke en dunne penselen.”
Penselen, paletmessen en zijn duim. Ensor gebruikte allerlei materialen om De oestereetster te schilderen.
Laag 3: in de verf
Zijn er andere aspecten die typisch zijn bij een modern kunstwerk?
Lene: “Alle lagen bestaan uit verschillende chemische componenten. Een verflaag lijkt droog en onbeweeglijk. Maar onder het oppervlak en tusen de lagen spelen er zich vele chemische reacties af!”
Olieverf blijft heel lang nadrogen. Bij De oestereetster zijn de verflagen nog volop aan het drogen, en is daarom een stuk gevoeliger voor oplosmiddelen en restauratiebehandelingen dan 17de-eeuwse kleppers die al 300 jaar aan het drogen zijn. Bij moderne kunst heb je vaak een beperkte laagopbouw. Er is dus in het algemeen minder speling bij het restaureren.
Elke kunstenaar zoekt binnen het eigen oeuvre hoe hij of zij omgaat met de ontwikkeling van nieuwe verven en technieken.”
Annelies: “Dat vind ik ook zo interessant aan moderne kunst. Naar mijn gevoel is er al veel onderzoek gevoerd naar oudere kunst. Bij de moderne en hedendaagse kunst steekt elke dag een nieuw probleem de kop op. Kunstenaars gebruiken materialen op individuele manieren, en creëren hun eigen problemen. Er zijn altijd nieuwe ontdekkingen, nieuwe verhalen.”
Lene: “Moderne kunst is nog jong, de verouderingsprocessen zijn dat ook. Bij een restauratie probeer ik altijd terughoudend te zijn. Soms zit je met vragen waar je niet meteen een antwoord op weet. Een restauratie is dus ook een zoektocht naar duidelijkheid. Je moet de tijd nemen voordat je belangrijke acties onderneemt. En overleggen met collega's.”
Craquelé is een natuurlijk verouderingsproces. Het droogproces van verf kan zich over meer dan honderd jaar strekken en staat nooit stil. Als verf droogt, verdampt een deel van de natte materie. De samenstelling van de verf verandert, de verf krimpt, wat voor spanning zorgt. Wat doet verf bij spanning? Breken.
De oestereetster blijkt gevoelig te zijn aan scheurtjes in de verf, ook wel craquelé genoemd. Hoe ontstaat die craquelé?
Lene: “Craquelé is een natuurlijk verouderingsproces. Het droogproces van verf kan zich over meer dan honderd jaar strekken en staat nooit stil. Als verf droogt, verdampt een deel van de natte materie. De samenstelling van de verf verandert, de verf krimpt, wat voor spanning zorgt. Wat doet verf bij spanning? Breken.”
Annelies: “Bij dit werk zijn de scheurtjes vooral kleurgebonden en te vinden bij de witte, donkerblauwe en donkerrode delen. In donkere kleuren als blauw zit veel olie, dat geeft makkelijk krimpscheuren. Een te dikke verflaag kan ook craquelé veroorzaken”.
Lene: “En dan is er iets als mechanische craquelé. Krijgt het doek een stoot, geeft dat je een spinnenwebcraquelé. Die zie je ook bij De oestereetster. Wind langs de achterzijde van het schilderij bij transport is gevaarlijk, het doek begint dan te wapperen. De grootte van het doek (153 × 210 cm) maakt het geheel fragiel.”
De craquelé is het sterkst aanwezig in de witte, donkerblauwe en donkerrode verflagen. -
Laag 4: achter het doek
Hoe bescherm je een werk tegen nieuwe craquelures?
Lene: “Bij deze behandeling is op de achterzijde van het doek een insert lining met backboard geplaatst. Deze polyester plaat monteer je aan de achterkant van het schilderij. Het vult de holtes op tussen het spieraam waarop het doek gespannen zit en het doek zelf. Het doek kan minder bewegen, een vuistslag zal minder schade toebrengen. Het vangt trillingen bij transport op, en beschermt tegen vuil. Het backboard vormt bovendien een klimatologische buffer. “
Laag 5: onderlagen
Er zijn ook metaalzepen aangetroffen op het doek. Er werd beslist om deze niet te verwijderen. Wat zijn metaalzepen, en welke problemen kunnen ze veroorzaken?
Annelies: “Metaalzepen ontstaan door een reactie tussen een metaalhoudend pigment in de verf, en verfzuren in het oliebindmiddel. Als die twee met elkaar reageren, ontstaat een klein bolletje, ook wel agglomeraat genoemd. Blijft de reactie duren, kan het bolletje door de verflaag heen groeien. Komen meerdere metaalzepen dicht bij elkaar, lijkt het alsof er een zandkorst op de verflaag ligt. Bolletjes kunnen van het doek vallen. Op De oestereetster zijn de metaalzepen niet kleurgebonden, dus we vermoeden dat de oorzaak bij de grondlaag ligt. Die is loodhoudend, volgens gespecialiseerde scans. Gelukkig komen ze maar heel beperkt voor en is er nog geen actie vereist.“
Annelies merkte de metaalzepen pas onder de microscoop op. Met het blote oog zijn de bolletjes amper zichtbaar.
Annelies, jij maakte voor je masterproef een dummy om je ideeën rond Ensors gebruik van een grondlaag uit te testen. Waarom?
Annelies: “Ik maakte een model om het verschil te testen tussen schilderen op een witte ondergrond dan wel op een getinte onderlaag. Tegen mijn verwachtingen in had dat niet zo een groot effect. Een gekleurde onderlaag zorgt ervoor dat de kleuren meer geharmoniseerd worden, meer een eenheid vormen. Het geeft het schilderij een warmere gloed.”
Welke grondlaag gebruikte Ensor bij De oestereetster?
Annelies: “Ik denk dat Ensor een beige onderschildering gebruikte, maar Lene denkt dat die er misschien toch niet is.”
Lene: “Het verschil tussen een witte en een licht gekleurde onderschildering is miniem. Bovendien schildert Ensor vaak dekkend. Voor de restauratie maakte het weinig verschil omdat de focus lag op vernisafname en reiniging.”
Anelies: “Het stuk rechts onderaan is schetsmatig en transparant gelaten. Daar zie je de beige onderschildering er doorheen, bedoeld om het wit te breken. Lagenonderzoek kan uitsluitsel bieden, maar dan moeten we een monster nemen. Dat proberen we te vermijden, want dat is een destructieve ingreep.”
En zo blijft er altijd iets te onderzoeken. Maar zou je niet liever restaureren, Annelies?
Annelies: “Het is altijd mijn grote passie geweest. Ik sta nu een beetje op de tweesprong: ga ik voor het pure restaureren of toch voor onderzoek? Momenteel neig ik meer naar onderzoek, omdat ik heel graag bijleer. Ik vind het leuk om moeilijke chemische problemen te bestuderen en op te lossen. Een fantastische uitdaging!”
Lene: “Het is voor beiden een zoektocht. In onze verschillende werkvelden zijn er veel vragen waar we niet meteen een antwoord op vinden. Uiteindelijk is het een ander deel van dezelfde puzzel. Het is altijd blijven leren.”
Met dank aan
De oestereetster van James Ensor is gerestaureerd dankzij de steun van Fonds Baillet Latour.